het bijvoeglijk naamwoord (Apprendre 3)

Beantwoord de vragen.

Over welk woord in de zin zegt het bijvoeglijk naamwoord iets?
1. het zelfstandig naamwoord / een persoon
2. het werkwoord
3. het bijwoord
Het bijvoeglijk naamwoord blijft altijd hetzelfde.
1. goed
2. fout
Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal achter het woord waar het bij hoort.
1. goed
2. fout
Een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een mannelijk woord in het meervoud krijgt een:
Een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een vrouwelijk woord in het enkelvoud krijgt een:
Een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een vrouwelijk woord in het meervoud krijgt:
als een bijvoeglijk naamwoord op een stomme e eindigt, dan:
1. verandert het niet als het hoort bij een vrouwelijk woord in het enkelvoud.
2. verandert het niet als het hoort bij een vrouwelijk woord in het meervoud.
3. verandert het niet als het hoort bij een mannelijk woord in het meervoud.
als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een s, dan:
1. verandert het niet als het hoort bij een vrouwelijk woord in het enkelvoud.
2. verandert het niet als het hoort bij een vrouwelijk woord in het meervoud.
3. verandert het niet als het hoort bij een mannelijk woord in het meervoud.
de bijvoeglijk naamwoorden die VOOR het zelfstandig naamwoord komen, zijn:
1. jeune
2. joli
3. beau
4. premier
5. sportif
6. vieux
7. petit
8. gros
9. français
10. grand
11. long
12. nouveau
13. bon
14. éducatif
15. mauvais
16. haut
Het bijvoeglijk naamwoord staat niet altijd direct bij het woord waar het bij hoort, maar het past zich wèl altijd aan. Welke zin is goed?
1. La verte voiture de ma mère est.
2. La voiture de ma mère est verte.
3. La voiture verte de ma mère est.
4. La voiture de ma mère est vert.