<=
Index
=>
Flash cards 11a: spreken nl-fr
Klik op Volgende / Omdraaien voor een nieuw woord, of om te kijken of je de vertaling kent. Als je een woord kent kun je op Verwijder klikken om hem uit de stapel te halen.
Volgende / Omdraaien
Verwijder
vuist poing (m) afgrijzen horreur (v) bang angoissé bejaard âgé traan larme (v) troosten consoler bang zijn voor craindre voelen éprouver beleefdheid politesse (v) gemeen sale moreel moral (m) poging effort (m) dreigen menacer verchrikkelijk terrible buiten adem hors d'haleine hulp, verzorging soin (m) ontsnappen échapper teken signe (m) wekker réveil (m) contact houden rester en contact haast hâte (v) gehaast pressé mishandelen brutaliser per ongeluk par hasard toebehoren appartenir vieren célébrer laag bas binnenplaats, erf cour (v) haard cheminée (v) naar boven brengen remonter ladder, schaal échelle (v) woonkamer salon (m) onderdeel, vertrek pièce (v) stof poussière (v) alleenstaand isolé vermoeiend fatigant opschieten, zich haasten se dépêcher missen rater ongelijk inégal bliksem foudre (v) onmetelijk immense landbouw agriculture (v) landbouw- agricole paard cheval (m) vooral surtout getuige témoin (m) stelen voler doel but (m) eigen propre eigenaar propriétaire (m/v) wijken céder strijd lutte (v) veroorzaakt worden door résulter de opschieten avancer in de rij staan faire la queue mand panier (m) verdragen supporter begrip compréhension (v) schooltas cartable (m) verhaal récit (m)
<=
Index
=>