Oefenen met woordsoorten
Zoek het woord kom op op blz. 155 van je woordenboek N-F. Vul de betekenissen van het woord in:
Hebben deze woorden iets te maken met "ik kom"?
Hoe moet je dan zoeken? Je weet dat je een werkwoord zoekt, nl. 'kom'. Wat is het hele werkwoord dat daarbij hoort?
Kijk nog eens op blz. 155 van je woordenboek N-F. Zie je dit woord hier staan? Schrijf de eerste betekenis op:
We doen hetzelfde met wil in de zin: "Ik wil vanmiddag naar de skatebaan."
Is wil in deze zin een zelfstandig naamwoord of een werkwoord?
Wat is het hele werkwoord dat daarbij hoort?
Op welke bladzijde vind je dat in je woordenboek? blz.
Wat betekent het in het Frans?
ww | |
m | |
v | |
vz | |
vnw | |
zn | |
bn |
|
bw |
Vanmiddag gaan wij de boterhammen in de kantine opeten .
Jij moet de kaartjes voor de film gaan kopen .
Hij is zijn zwarte broek vergeten.
De bij vliegt naar de grote wei.
De hond rent in zijn fraaie hok.
We gaan morgen een nieuwe stoel kopen.
We gaan naar de supermarkt om verse groente en fruit te kopen.